(167) Komt, verwondert u hier, mensen
167
[1]
Komt, verwondert u hier, mensen!
Ziet, hoe dat u God bemint!
Ziet vervuld der zielen wensen,
ziet dit nieuw geboren Kind.
[2]
Ziet die 't woord is zonder spreken,
ziet die vorst is zonder pracht;
ziet die 't al is in gebreken;
ziet, die 't licht is in de nacht.
Ziet die 't goed is, dat zo zoet is,
wordt verstoten, wordt veracht.
[3]
Ziet, hoe dat men met Hem handelt,
hoe men Hem in doeken bindt,
die met zijne godheid wandelt
op de vleug'len van de wind.
[4]
Ziet, hoe ligt Hij hier in lijden,
zonder teken van verstand,
die de hemel moet verblijden,
die de kroon der wijsheid spant.
Ziet, hoe tere is de Here,
die 't al draagt in zijne hand.
[5]
O Heer Jesu, God en mense,
die aanvaard hebt deze staat,
geef mij, dat ik door U wense,
geef mij door uw kindsheid raad.
[6]
Sterk mij door uw tere handen,
maak mij door uw kleinheid groot;
maak mij vrij door uwe banden,
maak mij rijk door uwe nood;
maak mij blijde door uw lijden,
maak mij levend door uw dood.