[1]
Iemand zal gaan door de paarlen poort,
Zult gij dat zijn? Zult gij dat zijn?
Iemand die hoorde naar 's Heilands woord,
Zult gij dat zijn? Zult gij dat zijn?
Iemand zal dragen de gouden kroon,
Parend zijn stem aan het lied voor Gods troon,
Jezus aanschouwen, o heerlijk loon!
Zult gij dat zijn? Zult gij dat zijn?
[2]
Iemand staat daar aan des hemels kust,
Wachtend op u, wachtend op u.
Iemand, die ging in de eeuw'ge rust,
Biddend voor u, biddend voor u,
Zal dat gebed tevergeefs zijn gedaan?
Zult gij nog langer Gods liefde weêrstaan?
Wie zal juist nu tot de Heiland gaan?
Zult gij dat zijn? Zult gij dat zijn?
[3]
Iemand zal kloppen, maar dan te laat!
Zult gij dat zijn? Zult gij dat zijn?
Roepen om redding, als 't niet meer baat,
Zult gij dat zijn? Zult gij dat zijn?
Dan, als uw leven zal zijn voorbij,
Dan zult gij smeken: "o Jezus, red mij!"
Maar dan zal 't klinken: Uw kans is voorbij!
Zult gij dat zijn? Zult gij dat zijn?