(643) Dierb're Heiland, nader Gij
[1]
Dierb're Heiland, nader Gij,
Wil mijn geest beroeren,
En met kracht steeds dieper mij
In Uw leven voeren.
Dat ik, Heer, tot Uw eer,
Meer Uw liefde smake,
En het kwaad verzake.
[2]
Maak mij Heer, van alles vrij,
Gans'lijk afgescheiden;
Dat ik altijd mij verblij',
Rustig U verbeide.
't Harte rein, zacht en klein,
U de ere geven
In U staan en leven.
[3]
Menig mens zoekt zielerust
In het tijd-verdrijven.
Mij zij één ding slechts bewust:
Heer, in U te blijven.
Niets ontbreekt, als Gij spreekt:
'k Heb mij slechts te geven
In der liefde leven.
[4]
Maak mijn leven tot Uw lust,
Buig mijn trots karakter;
Wat verward is, breng tot rust,
Maak, wat hard is, zachter.
Dat, o Heer, nimmermeer
Iets in mij zou wezen,
Dat niet U zou vrezen.