(653) Hoe stond ik verbaasd van Gods liefde
[1]
Hoe stond ik verbaasd van Gods liefde,
zo rijk en vrij,
Verlegen met zoveel genade,
ook jegens mij,
Ontroerd' ik bij 't zien,
hoe aan 't kruis Jezus leed en stierf,
Voor mij, arme zondaar,
het eeuwige heil verwierf.
[chorus]
O, dat is wonderbaar,
Dat Hij mijn zondental
Niet meer gedenken zal.
O, het is wonderbaar, wonderbaar voor mij.
[2]
O wonder, dat Hij wou verlaten
Zijn heerlijkheid,
En redden mijn ziel, trots en hard door
weêrspannigheid;
Hoe groot was Zijn liefde, Zijn trouw,
ook aan mij betoond,
Schoon schuldig, toch vrij en voor eeuwig
van straf verschoond.
[chorus]
O, dat is wonderbaar,
Dat Hij mijn zondental
Niet meer gedenken zal.
O, het is wonderbaar, wonderbaar voor mij.
[3]
Zijn handen doorboord en verwond
om mijn zondenschuld,
Vergeet' ik toch nooit Zijn ontferming
en Zijn geduld,
Neen, 'k prijs en aanbid Zijn genade,
Zijn dierbaar bloed,
Tot 'k eenmaal daarboven mijn kroon leg
aan Jezus' voet.
[chorus]
O, dat is wonderbaar,
Dat Hij mijn zondental
Niet meer gedenken zal.
O, het is wonderbaar, wonderbaar voor mij