[1]
Wachter, die op Sions muren,
't Komen van de morgen wacht,
Kunt gij moed in 't hart ons spreken,
Zeg, wat is er van de nacht?
Heeft de schemer hoop op uitkomst reeds gebracht? (bis)
[2]
Zeg, o zeg ons, mag de branding,
Om ons scheepje aan elke zij,
Ons een blijde boodschap wezen,
Zijn wij 't vaste land nabij?
Zeg, is 't waarheid, naderen de haven wij? (bis)
[3]
Trouwe wachter, wij begroeten
Met u 't welkom kerend licht,
Niet meer verre is reeds de haven,
't Land der ruste ons in 't gezicht.
Moedig, strijders, op de haven koers gericht. (bis)
[4]
God was 't, die de rechte richting
Schonk aan onze ranke boot,
Die in nacht en noodweer waakte,
Ons behoedde in ied're nood,
Make ons danklied eeuwig onze Redder groot. (bis)