(682) Prijst de Heer
[1]
Prijst de Heer! Aanbidt Hem heem'len!
Eng'lenscharen, looft Zijn Naam!
Prijst Hem, starren, die daar weem'len!
Looft Hem, zon en maan tezaam!
[2]
Prijst de Heer! Zijn scheppend spreken
Riep de werelden uit 't niet;
Gaf hun wetten, nooit te breken,
Daar Zijn machtwoord 't al gebiedt.
[3]
Prijst de Heer, gij heem'len, aarde!
Roem Zijn macht. al 't schepsel saam!
Looft God, Die u wederbaarde,
Gij, verlosten, prijst Zijn Naam!
[4]
Prijst de Heer, Zijn is de glorie!
Wat Zijn mond belooft, geschiedt;
Hem is d' eeuwige eindvictorie,
Eens zingt alles 't nieuwe lied.