[1]
Looft God, gij Christ' nen, maakt Hem groot
op Zijne hoogste troon,
Die nu Zijn rijk voor ons ontsloot
en schonk ons Zijne Zoon,
en schonk ons Zijne Zoon.
[2]
Hij daalt uit 's Vaders schoot terneer
op aard' om kind te zijn,
een kindje arm en naakt en teer,
al in een kribje klein. (bis)
[3]
Verzakende Zijn macht en recht
verkoos Hij Zich een stal,
neemt de gestalt' aan van een knecht,
de Schepper van het al. (bis)
[4]
En nu ontsluit Hij weer de poort
van 't schone paradijs;
geen cherub, die de toegang stoort:
God zij lof, eer en prijs. (bis)