(18) U heb ik lief, o Here God, mijn sterkte
[1]
U heb ik lief,
o Here God, mijn sterkte,
mijn rots en vesting, U die mij bevrijdt,
mijn God en steenrots,
bij wie ik mag schuilen,
mijn schild, mijn bolwerk in de felste strijd.
[2]
Geef God de eer; ik heb tot Hem geroepen.
Hij heeft mij van vijanden bevrijd.
Ik zal de naam bezingen en verhogen
van God die uit gevaar
mijn leven heeft geleid.
[3]
Gegrepen was 'k
door dodelijke banden;
mij overvielen stromen van verderf.
De dood bedreigde mij van alle kanten,
verstrikt in netten dacht ik reeds: ik sterf!
[4]
In mijn benauwdheid riep ik tot de Here,
ik schreeuwde tot mijn God in zijn paleis.
Hij hoorde mij,
heeft naar mijn stem geluisterd,
Gods heil en redding is
voor mij een klaar bewijs.
[5]
De aarde beefde, alle fundamenten
werden geschokt,
de grond van berg en land.
In woede was de Here God ontstoken,
de aarde raakte door zijn vuur in brand.
[6]
Hij schoof de hemel open, daalde neder,
zijn voeten rustten op een donk're wolk.
Gedragen door een cherub in de stormen
kwam Hij op aarde
als een donkerdiepe kolk.
[7]
Door diepe duisternis
was God omgeven,
van watermassa, wolkendonkerheid.
Zijn eeuw'ge glorie
straalde door het duister,
in vuur en hagel bleek zijn majesteit.
[8]
God liet vanuit de hemel donder rollen.
De hoogste Heer verhief daarin zijn stem,
verjoeg met bliksempijlen elke vijand,
de tegenstander werd, verwond,
verjaagd door Hem.
[9]
De bodem van de wilde zee
werd zichtbaar,
de fundamenten kwamen toen in zicht.
God dreigde ieder met zijn grote woede
en trok mij door zijn macht
in hemels licht.
[10]
Hij greep mij vast vanuit zijn hoge hemel,
Hij trok uit kolkend water mijn bestaan,
ontrukte mij aan al mijn tegenstanders.
Dat deed de Heer
mijn allersterkste vijand aan.
[11]
De Here God was mij
tot steun en sterkte,
Hij had mij lief, Hij bracht mij redding aan.
Hij gaf mij ruimte,
kracht en moed in zwakheid.
Dit alles heeft de Heer voor mij gedaan.
[12]
Hij heeft gehandeld
naar mijn reine handen,
omdat ik steeds zijn wegen ben gegaan.
Ik ben niet uitgeweken naar de goden,
omdat zijn wetten
altijd mij voor ogen staan.
[13]
Wat Hij mij aanwees
heb ik niet verworpen,
maar ik was onberisp'lijk jegens Hem.
Ik heb gewaakt voor ongerechtigheden,
vermeed het kwaad
en hoorde naar zijn stem.
[14]
Hij heeft mij mijn gerechtigheid vergolden
en mij beloond omdat 'k onschuldig ben,
achtte mij rein en zuiver in zijn ogen,
de Here God,
die ik als trouwe helper ken.
[15]
God toont zich trouw
aan ieder van de trouwen,
Hij is oprecht voor wie oprechtheid doet.
God steunt met eerlijkheid
wie eerlijk leven,
maar komt bedrog met oordeel tegemoet.
[16]
De onderdrukten vinden hun bevrijding
bij God de Heer, die trotsen vallen doet.
Want de hoogmoedigen zullen verdwijnen,
maar wie op God vertrouwen
vinden levensmoed.
[17]
O God, U bent het
die mijn lamp doet schijnen,
U bent mijn licht in donkerheid en nacht.
Met U durf ik een leger te bestormen
en spring ik over muren door uw macht.
[18]
Volmaakt is alles
wat God heeft gesproken
en heeft gedaan,
een schuilplaats in de strijd
is Hij voor allen die op Hem vertrouwen,
beschermend schild is Hij
tot in der eeuwigheid.
[19]
Wie is als God,
behalve onze Here?
Is er een rots nog sterker dan mijn God?
Hij is het die mij telkens kracht wil geven,
mijn wegen effent, wendt mijn levenslot.
[20]
Hij maakt mijn voeten snel
als die van hinden,
Hij doet mij op de hoogten stevig staan.
Hij leert mijn handen
om voor Hem te strijden;
de koop'ren boog te spannen
leerde Hij mij aan.
[21]
U hebt uw schild van heil
aan mij gegeven,
uw rechterhand was mij tot steun en kracht.
Uit zorg hebt U zich tot mij neergebogen
en mij gedragen door uw grote macht.
[22]
U maakt mij ruimte om de weg te lopen,
zonder te wank'len kon ik verder gaan.
Ik achtervolgde en versloeg mijn vijand
verpletterend,
want hij kon mij niet meer weerstaan.
12
U hebt mij kracht gegeven om te strijden,
mijn tegenstanders dwong U neer voor mij;
ze keerden om en wilden mij ontvluchten,
schreeuwden om hulp,
maar niemand maakte vrij.
[23]
U hebt gezwegen toen ze tot U riepen;
ze werden straatvuil, pulver in de wind,
vergruisd tot stof, vermalen en verworpen,
zodat men nergens levensteek'nen
van hen vindt.
13
Ontkomen liet U mij aan rel en oproer.
Tot koning over volken onbekend,
hebt U mij aangesteld: heidense naties
en vreemde stammen,
die 'k niet heb gekend.
[24]
Gehoorzaam werden al die vreemdelingen,
als ze mijn stem vernamen, kropen zij,
- gebroken was hun macht
en heel hun sterkte -
verlieten zij hun burcht,
gehoorzaamden aan mij.
[25]
De Here leeft.
Mijn rots is zeer te prijzen.
Ik dank mijn God, Hij helpt mij dag na dag.
Hij gaf mij overwinning in het strijden.
God stelde volken onder mijn gezag.
[26]
Hij redde mij uit greep van onderdrukking
en hief mij boven tegenstanders uit,
ontroofde mij aan wie geweld gebruikten,
ontrukte aan de goddelozen mij als buit.
[27]
Daarom loof ik U Heer
onder de volken,
ik zing mijn psalmen, breng U huld' en eer.
Ik prijs uw naam,
want U schenkt overwinning
hier aan de koning van uw keuze, Heer.
[28]
U toont uw goedheid
aan het huis van David,
bewijst uw trouw aan Is'rels koningshuis.
Ook in de toekomst geeft U overwinning
aan Davids nageslacht:
de bouwer van uw huis.