[1]
Gelukkig is het land,
dat God de Heer beschermt;
als daar met moord en brand
de vijand rondom zwermt.
En dat hij meent, hij zal
't schier overwinnen al.
Dat dan, dat dan, dat dan
hij zelf komt tot de val!
[2]
De Hoeder Israƫls,
die slaapt noch sluimert ooit;
Hij helpt uit veel gekwel
Zijn volk, 't welk was verstrooid,
door 't Spaanse boos gebroed,
en doet haar nog dit goed,
dat zelf, dat zelf, dat zelf
de vijand lopen moet.
[3]
Gedankt moet zijn de Heer,
de God, Die eeuwig leeft,
dat Hij ons 't Zijner eer
deez' overwinning geeft!
Wat wonder heeft de kracht
des Heren al gewrocht!
O Heer, o Heer, o Heer,
hoe groot is Uwe macht!