[1]
Neem mij gevangen, Heer,
dan ben ik waarlijk vrij.
Mijn zwaard leg 'k aan Uw voeten neer,
dat ik verwinnaar zij.
Als ik moet gaan alleen,
slaat mij de overmacht:
houdt Uwe armen om mij heen
en leid mij door de nacht.
[2]
Mijn hart is arm en bang,
een riethalm in de wind,
in weerloos wank'le ondergang,
tot het zijn Meester vindt.
Het kan in vrijheid gaan,
als Gij 't gebonden houdt,
door Uwe liefde rond omvaân,
door angst noch dood benauwd.
[3]
Mijn arm is zwak en moe,
ik heb slechts kleine kracht,
maar in het armlijkst, wat ik doe,
wordt Uwe kracht volbracht.
Opdat ik iets vermoog':
ga in de strijd vooraan;
Uw heil'ge adem van omhoog
ontplooi' de kruistochtvaan. Amen.