[1]
Op het Godslam rust mijn ziele,
Vol bewond'ring bidt zij aan;
Alle, alle mijne zonden,
Heeft Zijn zoenbloed weggedaan.
[2]
Zalig rustoord! zoete vrede,
Vult mijn hart en blijft het bij;
Hij, in Wie God Zelf kan rusten,
Is het rustpunt ook voor mij.
[3]
Ruste vond hier mijn geweten,
Want Zijn bloed, o heilfontein!
Heeft van alle mijne zonden,
Mij gewassen blank en rein.
[4]
Met de vrede Gods in 't harte,
Ga ik hier door smart en strijd;
Eeuw'ge rust vind ik daarboven,
In des Godslams heerlijkheid.
[5]
Daar zal Hem mijn oog aanschouwen,
Hem, Wiens liefde mij verkwikt;
Hem, Wiens trouw mij hier geleidde,
Wiens gena mij heil beschikt.
[6]
Daar bezingen Zijne liefde,
Duur gekochten door Zijn bloed;
Daar is Sions zaal'ge ruste,
't Eindloos loflied, 't eeuwig goed!