[1]
Kind dat God aan ons gaf,
wonderbare Raadsman,
Koningszoon, sterke Held,
Vorst die vrede geeft.
Hij draagt de heerschappij
en grondt zijn Koninkrijk,
aan wie in 't donker dwalen
brengt Hij het licht.
[2]
't Woord van God kwam tot ons,
wilde bij ons wonen,
gaf zijn leven voor ons.
overwon de dood.
Want God had ons zo lief:
Hij gaf zijn een'ge Zoon,
voor Hem moest 't donker wijken,
want Hij is licht.
[3]
Hij is Heer, opperheer,
allerhoogste koning.
Boven 't al staat zijn naam,
Lam Gods op de troon.
Die koning komt eens weer
en vestigt dan zijn rijk:
Het donker wordt verdreven
door 't blijvend licht.