[1]
'k Ken een land aan d' overzijde
Dat ons hart steeds blijft verbeiden,
't Land waarvan de kust ons blijde tegenblinkt.
't Is een land van vredepalmen,
Waar men enkel jubelpsalmen,
God de Vader en het Lam ter ere zingt!
[chorus]
Daar waar zaal'ge Engelscharen,
Aan hun stem de citers paren;
Blijde Halleluja's klinken uit hun rei.
Luide klinkt het in onz' oren
't Noden van die hemelkoren;
"Er is plaats in 't Vaderhuis voor u en mij!"
[2]
Daar geen zonde noch verzoeking,
Ook geen dood meer of vervloeking.
God wist alle tranen weg van 't aangezicht.
Daar geen moeite meer, of zorgen,
Daar geen avond meer noch morgen,
Ook geen nacht meer; God is daar het eeuwig Licht.
[chorus]
Daar waar zaal'ge Engelscharen,
Aan hun stem de citers paren;
Blijde Halleluja's klinken uit hun rei.
Luide klinkt het in onz' oren
't Noden van die hemelkoren;
"Er is plaats in 't Vaderhuis voor u en mij!"
[3]
Waar de levenswaat'ren stromen,
Wordt geen wanklank meer vernomen,
Al 't gescheid'ne is vereend daar voor Gods troon.
Met de Naam Gods op hun hoofden
Zien zij Hem, Wie zij geloofden,
Eeuwig daar met Jezus zijn, is dan hun loon.
[chorus]
Daar waar zaal'ge Engelscharen,
Aan hun stem de citers paren;
Blijde Halleluja's klinken uit hun rei.
Luide klinkt het in onz' oren
't Noden van die hemelkoren;
"Er is plaats in 't Vaderhuis voor u en mij!"
[4]
Daar geen vreemd'ling meer doch koning,
Vindt men rust in d' eeuw'ge woning,
Na het zwerven hier op 't moeilijk pelgrimspad;
Zaal'ge vreugd' wacht ons daar boven,
Eeuwig leven, lieven, loven,
In de gouden straten van de heil'ge stad.
[chorus]
Daar waar zaal'ge Engelscharen,
Aan hun stem de citers paren;
Blijde Halleluja's klinken uit hun rei.
Luide klinkt het in onz' oren
't Noden van die hemelkoren;
"Er is plaats in 't Vaderhuis voor u en mij!