(875) Wanneer zal 'k U begroeten
[1]
Wanneer zal 'k U begroeten,
O, Koning van mijn hart;
Die voor mijn schuld wou boeten,
En stillen al mijn smart.
Wanneer zal 't uur daar wezen,
Dat w' allen, jong en oud,
U naad'ren zonder vrezen,
En 't oog Uw glans aanschouwt?
[chorus]
Kom haastig, Heer, kom haastig, Heer!
De Geest en bruid zij zeggen: Kom!
Kom haastig, Heer, kom haastig, Heer!
Daal neder uit Uw heiligdom!
[2]
Wanneer, o Heer, zal 'k horen:
"De Bruigom komt, ontwaakt!"
't Gezang der hemelkoren,
Waarnaar mijn ziele haakt?
Wanneer zal 'k U begroeten,
Verhaast Uw komst, o Heer,
Dan zitten w' aan Uw voeten,
Als vrijgekochten neer!
[chorus]
Kom haastig, Heer, kom haastig, Heer!
De Geest en bruid zij zeggen: Kom!
Kom haastig, Heer, kom haastig, Heer!
Daal neder uit Uw heiligdom!
[3]
Wanneer draagt Isrel rouwe,
Om zonden van weleer;
En zullen zij aanschouwen
Hun Koning en hun Heer,
Die z' eenmaal wreed doorstaken,
Hem nagelden aan 't hout;
Wanneer hun kreten slaken,
Tot eeuwig zielsbehoud?
[chorus]
Kom haastig, Heer, kom haastig, Heer!
De Geest en bruid zij zeggen: Kom!
Kom haastig, Heer, kom haastig, Heer!
Daal neder uit Uw heiligdom!
[4]
Wanneer zal 't voor Gods kind'ren
De dag der Bruiloft zijn;
Als niets meer hen zal hind'ren,
Gods beeld gelijk te zijn?
Gij, schoonste aller dagen,
U wachten wij alom;
En blijven biddend vragen:
"Kom, Here Jezus, kom!"
[chorus]
Kom haastig, Heer, kom haastig, Heer!
De Geest en bruid zij zeggen: Kom!
Kom haastig, Heer, kom haastig, Heer!
Daal neder uit Uw heiligdom