(898) Uw schepping, Heer, is wonderschoon
[1]
Uw schepping, Heer, is wonderschoon,
Onmeet'lijk groot 't heelal.
De zon, de maan, de sterrenpracht, de bergen en het dal,
De blauwe lucht, de bloemenpracht, de sneeuwvlok als kristal,
Zijn wond'ren van Uw scheppingsmacht.
Waarom kwaamt G' in een stal?
[2]
De wond'ren van Uw schepping, Heer,
Zij spreken van Uw kracht.
De donderslag, de bliksemflits, vervult ons met ontzag,
Het wolkenspel, de blauwe zee, d' orkaan en stormgedruis,
Zijn wond'ren van Uw scheppingskracht
Waarom stierf G' aan een kruis?
[3]
O, Schepper van het gans heelal
Ik buig mij voor U neer
Want als ik denk aan kruis en stal, heb ik geen woorden meer.
Bewaar mij, Heer, te vragen steeds, om wond'ren van Uw hand,
Maar leer mij leven door geloof,
En niet door mijn verstand.
[4]
Bewaar mij, Heer, te vragen steeds, om wond'ren van Uw hand,
Als ik nog nooit het wonder zag, van dat bloempje in 't zand,
O, Schepper van het gans heelal,
Ik buig mij voor U neer,
Want als ik denk aan kruis en stal
Heb ik geen woorden meer.