(921) Wat vlied' of bezwijk', getrouw is mijn God
[1]
Wat vlied' of bezwijk',
getrouw is mijn God.
Hij blijft aan mijn zij
in 't wisselend lot;
moog 't hart soms ook sidd'ren
in 't heetst van de strijd,
Zijn liefd' en ontferming
vertroosten m' altijd.
[2]
Door 't vleiende woord
der zonde belaagd,
door 't kwellend berouw
gepijnigd, geplaagd,
zie 'k op tot de Vader
om rust voor mijn hart;
dan stilt Hij de stormen
en bant Hij de smart.
[3]
Als God mij vertroost,
is 't kruis niet te zwaar,
dan ken ik geen vrees
in 't bangste gevaar,
dan win ik al strijdend
vertrouwen en kracht
en zing ik mijn psalmen
in duisteren nacht.
[4]
Hij spreekt tot mijn ziel
van 't leven in 't licht
en 'k houd dan mijn oog
op 't hoogste gericht.
Hij voert m' op Zijn vleug'len
naar heilige sfeer
en 'k voel dan de boeien
der zonde niet meer.
[5]
Ik roem in mijn God,
ik juich in Zijn trouw,
de Rots mijner ziel,
waar 'k eeuwig op bouw.
Ik zal Hem nog prijzen
in 't uur van mijn dood,
dan rijst nog mijn loflied:
"Zijn goedheid is groot!"