[1]
Laat ons zingen en prijzen,
ons loflied nu rijzen,
laat klinken een danklied
in juub'lend geklank.
Laat ons roemen en loven,
die kracht schenkt van boven,
en eren Zijn Name
en brengen Hem dank.
[2]
Prijst de Heer, gij getrouwen,
op Hem kunt gij bouwen,
de Toevlucht der zwakken,
de Helper in nood!
Want Zijn hand is zo krachtig,
Zijn hulp is zo machtig,
Hij redd' onze zielen
van d' eeuwige dood.
[3]
Dat in juichende psalmen,
in dankbare galmen,
ons lied opwaarts klinke
met daav'rend geklank.
Dring' het door tot de hemel
uit 't stoff'lijk gewemel,
betuigend met vuur
onze blijdschap en dank.
[4]
Daarom prijzen wij samen
Zijn heerlijke Namen
en roemen Zijn liefde,
Zijn eind'loos geduld.
Want Zijn goedheid en vrede
deelt rijk'lijk Hij mede,
Zijn Heerlijkheid heden
het Godshuis vervult.