[1]
Waarom smeden volken plannen,
zinnen zij op ijdelheid?
Machten willen samenspannen,
jagen naar onenigheid
met het hoog gezag van God,
de gezalfde en de Heer.
Laten wij hun banden breken,
ongebonden tegenspreken!
[2]
Hij die in de hemel zetelt,
lacht om hen en drijft de spot.
Door zijn boosheid doet zijn spreken
hen beangst zijn om hun lot.
Zelf heb Ik hem ingewijd
over Sion aangesteld.
Hij zal als een vorst regeren
op de Sion, berg des Heren.
[3]
Ik spreek van 't besluit des Heren,
van zijn troon sprak Hij tot mij:
"Ik, de Here, heb u heden
doen ontstaan, mijn zoon zijt gij.
Vraag van mij en zie, Ik geef
aard' en volken in beheer".
Gij zult hen met ijzer richten.
Opstand leidt tot scherfgerichten.
[4]
Nu dan, vorsten, wees verstandig,
wees gewaarschuwd, aardse macht!
Dient de Here, zeer eerbiedig,
en verheugt u met ontzag.
Kust de zoon, dat hij u spaart
en u onderweg bewaart.
Snel ontvlamt de toorn des Heren.
Zalig die zich tot Hem keren.
[5]