(200) Is dat, is dat mijn koning
200
[1]
Is dat, is dat mijn koning,
de eeuwenoude wens?
Is dat, is dat zijn kroning?
Aanschouw en zie de mens!
Moest Hij dat spotkleed dragen,
dat riet, die doornenkroon,
droeg Hij die smaad en slagen,
Hij, God, uw eigen Zoon?
[2]
Om mij werd Hij geslagen,
ontving Hij spot en hoon.
Dat kleed deed ik Hem dragen,
dat riet, die doornenkroon.
Ik sloeg Hem al die wonden,
om mij moest Hij daar staan;
ik deed door al mijn zonden
Hem die verneed'ring aan.
[3]
O Jezus, man van smarten
en eeuwenoude wens,
schrijf steeds in onze harten,
't verbijst'rend: "Zie de mens!"
Laat mij toch nooit vergeten
dat kleed, dat riet, die kroon;
versterk mij in het weten:
't was mijn verdiende loon!