[1]
Ruwe stormen mogen woeden,
alles om mij heen zij nacht.
God, mijn God zal mij behoeden,
God houdt voor mijn heil de wacht.
Moet ik lang Zijn hulp verbeiden,
Zijne liefde blijft mij leiden:
door een nacht, hoe zwart, hoe dicht,
voert Hij mij in 't eeuwig licht.
[2]
Jezus Christus is gestorven,
is verrezen ook voor mij,
heeft de zegepraal verworven
en het leven, ook voor mij.
Aan Gods rechterhand gezeten
zal Hij nimmer mij vergeten,
maar uit deernis met mijn lot
treedt Hij voor mij in bij God.
[3]
Trots de wereld en haar laster,
trots de hel en haar geweld,
steun ik op Gods liefde vaster,
Die mij in de ruimte stelt.
Niets dat mij van Hem kan scheiden,
'k zal, wat ramp mij moog' verbeiden,
door Zijn kracht, zelfs in de pijn,
meer dan overwinnaar zijn.