(204) Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten
204
[1]
Leer mij, o Heer,
uw lijden recht betrachten,
in deze zee
verzinken mijn gedachten:
o liefde, die
om zondaars te bevrijden,
zo zwaar moest lijden.
[2]
'k Zie U, God zelf,
in eeuwigheid geprezen,
tot in de dood als mens
gehoorzaam wezen,
in onze plaats
gemarteld en geslagen,
de zonde dragen.
[3]
O allerheiligst,
onuitspreek'lijk wonder:
de rechter zelf
gaat aan het recht ten onder.
O wreed geding;
wie kan geheel doorgronden
de vloek der zonden.
[4]
God is rechtvaardig,
ja, een God der wrake;
en Hij is liefde,
Hij wil zalig maken.
Zie hier de schalen
die ten volle wegen
èn vloek èn zegen.
[5]
Dit breekt mijn trots.
Waar zou ik nog op bogen?
Ik lig in 't stof,
maar God komt mij verhogen,
nu ik van vijand Gods
en tegenstander
in vriend verander.
[6]
Daar G' U voor mij hebt
in de dood gegeven,
hoe zou ik
naar mijn eigen wil nog leven?
Zou ik aan U
voor zulk een bitter lijden
mijn hart niet wijden?
[7]
Laat mij, o Heer,
uw wond're wijsheid prijzen,
dwaasheid en ergernis
voor wereldwijzen,
laat mij uw kruis
dat sterken zwakheid noemen
als sterkte roemen.