[1]
Vol verlangen, in gebeden,
met ontroering in mijn ziel,
richt ik in de geest mijn schreden
naar het kruis, waar 'k biddend kniel.
[2]
Om opnieuw te overdenken
hoe mijn Heer gefolterd is
om het leven mij te schenken,
redding uit mijn duisternis.
[3]
En opnieuw wil ik dan leren
sterven aan mijn eigen ik,
opdat ik de Heer zal eren
ieder uur, elk ogenblik.
[4]
't Is mijn hoogste wens, dat 'k handel
naar Gods wil van dag tot dag
en in woord en blik en wandel
't christenleven tonen mag.
[5]
Komt de dood mijn pad verduist'ren,
zie 'k zijn schaduw over mij,
dan hoor ik de Heer weer fluist'ren:
"Waarom, God, verlaat U mij?"
[6]
En dan weet ik dat het lijden
dat mijn Heiland heeft doorstaan
mij van doodsangst zal bevrijden
en ik blij naar God mag gaan.