[1]
'k Zie dat land, waar de zon nimmer daalt,
waar de woning des Vaders ons wacht;
in 't geloof zien wij 't licht, dat daar straalt.
In dat land heerst geen zonde, geen nacht.
[chorus]
In dat land van Gods heil
zullen wij voor Gods troon juichend staan.
In dat land van Gods heil
zullen wij voor Gods troon juichend staan.
[2]
In het land zingen wij eeuwig voort
't heerlijk lied van verlossing en vreê;
in dat land, waar geen zucht wordt gehoord,
zijn wij vrij van verdrukking en wee.
[3]
Tot de Vader, zo mild en zo goed,
rijst ons loflied op dankbare toon;
ja, wij prijzen Hem voor Jezus' bloed,
voor het heil, ons gewrocht door Gods Zoon.