(208) O hoofd vol bloed en wonden
208
[1]
O hoofd vol bloed en wonden,
bedekt met smaad en hoon;
o hoofd, ten spot ombonden,
met scherpe doornenkroon;
voorheen gekroond met stralen
van bovenaardse gloed,
waarlangs nu druppels dalen,
'k breng zeeg' nend U mijn groet.
[2]
De last van al die plagen,
- met goddelijk geduld,
o Heer, door U gedragen,-
kwam door mijn eigen schuld.
Zie, hoe ik voor uw ogen
hier als een zondaar sta;
schenk mij vol mededogen
een blik van uw gena.
[3]
Als ik van d' aard' moet scheiden,
ach, wijk dan niet van mij;
als ik de dood moet lijden,
ach, blijf mij dan nabij;
en wordt mijn strijd op 't bangste,
laat dan in nood en pijn
uw lijden en uw angsten
mij tot vertroosting zijn.
[4]
Als ik eenmaal moet sterven,
sta mij dan dicht ter zij.
Uw zoendood laat mij erven
Gods heil, U bent nabij.
Ik houd dan in dat lijden
het oog op U gericht
en weet ook in het strijden:
U maakt het sterven licht.