(246) De Heer is mijn herder en geen ding
Glorieklokken nummer 322

[1]
De Heer is mijn herder en geen ding
ontbreekt mij naar zijn wil;
Hij schenkt mij rust in grazig land,
aan waat'ren klaar en stil.
[2]
Hij is het, die mijn ziel verkwikt
en die mijn schreden leidt
in rechte sporen om de eer
zijns naams in eeuwigheid.
[3]
Al ga ik door een duister dal,
ik vrees geen kwaad, want Gij
zijt altijd met mij en uw stok
en staf vertroosten mij.
[4]
Gij zijt het, die mijn dis bereidt
voor 't oog van wie mij krenkt;
die zalft mijn hoofd en mij een kelk
tot overvloeiens schenkt.
[5]
Zo zullen heil en goedheid groot
mij volgen dag aan dag,
en ik verkeer in 's Heren huis,
waar 'k eeuwig wonen mag.