[1]
Een dwaas man bouwde
zijn huis op het zand.
Een dwaas man bouwde
zijn huis op het zand.
Een dwaas man bouwde
zijn huis op het zand.
En de regen stroomde neer.
En de regen stroomde neer
en de vloed kwam op.
En de regen stroomde neer
en de vloed kwam op.
En de regen stroomde neer
en de vloed kwam op.
En het huis stortte in met een plof.
[2]
Een wijs man bouwde
zijn huis op de rots.
Een wijs man bouwde
zijn huis op de rots.
Een wijs man bouwde
zijn huis op de rots.
En de regen stroomde neer.
En de regen stroomde neer
en de vloed kwam op.
En de regen stroomde neer
en de vloed kwam op.
En de regen stroomde neer
en de vloed kwam op.
Maar het huis op de rots stond vast!
[3]
Dus bouw je levenshuis op
Jezus, de Rots.
Dus bouw je levenshuis op
Jezus, de Rots.
Dus bouw je levenshuis op
Jezus, de Rots.
En de zegen stroomt dan neer.
En de zegen stroomt dan neer
en ?t gebed stijgt op.
En de zegen stroomt dan neer
en ?t gebed stijgt op.
En de zegen stroomt dan neer
en ?t gebed stijgt op.
Bouw je levenshuis op Hem!