(239) God heeft eens zijn woord gesproken
239
[1]
God heeft eens
zijn woord gesproken.
Uit het niets ontstond het licht.
Nimmer is Hij uitgesproken,
God uit God en licht uit licht.
[2]
God, de schepper, eeuwig wezen,
wie kan uw bestaan verstaan?
Toch kan ik uw grootheid lezen
in de sterren, zon en maan.
[3]
God heeft eens
zijn woord gesproken.
Uit zijn hart ontsprong het recht.
Nimmer raakt Hij uitgesproken:
Krom is krom en recht blijft recht!
[4]
In de wetten voor zijn knechten
klinkt zijn trouw en wijs beleid.
Daarmee wil Hij niemand knechten,
vrijheid schenkt Hij, eeuwigheid.
[5]
God heeft eens
zijn woord gesproken.
Hij gaf zijn betrouwbaar woord.
Nooit heeft Hij zijn trouw gebroken,
eeuwig, krachtig, levend woord.
[6]
In de vaart van de verhalen
komt de Heer ons tegemoet.
Dit wil ons Gods woord verhalen:
Gods herschepping is zeer goed!
[7]
God zal eens
zijn woord weer spreken.
Hij heeft dan het laatste woord.
En wat nu in taal blijft steken
is straks zichtbaar, woord voor woord.
[8]
In het midden van de toekomst
staat het Lam dat is geslacht.
Waar het einde op ons toekomt,
redt het Woord ons uit de nacht.