(247) De zon met haar stralen
247
[1]
De zon met haar stralen
zet bergen en dalen
in goud en in gloed;
de dag is begonnen,
de nacht overwonnen;
het licht geeft ons moed.
[2]
Nu moeten wij loven
God, wonend hierboven,
die ons deze nacht
heeft willen behoeden
voor 't donkere woeden
der duistere macht.
[3]
De dag, ons gegeven,
het bruisende leven,
zij Gode gewijd!
Welk leed ons ook griefde,
wij worden in liefde
door Hem toch geleid.
[4]
Komt, laat ons dan prijzen,
de stemmen doen rijzen
en danken de Heer,
Hem smeken en bidden,
dat ook in ons midden
mag wonen zijn eer.
[5]
Wat God toebedeelde,
kan worden een weelde,
voor wie uit Hem leeft;
God, leer ons op aarde
dan schatten naar waarde,
de dag, die U geeft!