(25) Lied 25
Het volk dat wandelt in het duister
[1]
Het volk dat wandelt in het duister
zal een groot licht zien, een groot licht.
Hef naar de hemel uw gezicht,
met opgeheven hoofden, luister,
[2]
gij die hier woont in 't dal der tranen
en van de schaduwen des doods,
gij hoort zijn stap, gij ziet hoe groots
Hij zich zijn witte weg zal banen.
[3]
Hij komt met vrede; en geen rampen
geen oorlog en geen bitterheid
zal er meer zijn, geen kind dat schreit,
geen laarzen die in 't duister stampen.
[4]
Geen liefde gaat er meer verloren,
de onderdrukking is voorbij,
de dood is dood, nu juichen wij,
er is een Kind voor ons geboren.
[5]
Er is een Zoon voor ons gegeven,
de Zoon van God die Koning is,
die 't licht is in de duisternis,
de weg, de waarheid en het leven.
[6]
En alle and're vreemde namen:
die Wonderlijke Raadsman heet,
omdat Hij de geheimen weet
van hemel en van aarde samen.
[7]
En Sterke God, die de gebeden
verhoren zal, die overwint.
Eeuwige Vader heet dat Kind,
en Vorst van eindeloze vrede.
[8]
Dan zal de aarde voor ons allen
het land van melk en honing zijn,
het Kind van God zal Koning zijn,
nooit zal de troon van David vallen.
[9]
En alle, alle mensen samen,
die zullen voor zijn aangezicht
staan zingen in het grote licht.
En Hij kent allen bij hun namen.