[1]
O God van hemel, zee en aard',
die ons voor ramp en onheil spaart,
worde door U de dank aanvaard,
voor wat U geeft.
[2]
Voor bloem en vrucht,
voor boom en plant,
voor d' oogst, die rijpte op het land,
voor ied're zegen, die uw hand
aan mensen geeft.
[3]
Voor vreed' en vreugd
in eigen huis,
voor blijde dagen, zonder kruis
en zonder angst en stormgebruis,
als U dit geeft.
[4]
Voor zielen, Heer,
door U bevrijd,
voor 't vaderhuis, uw kind bereid,
wat schenken w' U uit dankbaarheid
voor wat U geeft?
[5]
U spaarde niet uw eigen Zoon;
Hij leed en stierf;
droeg smaad en hoon;
voor Hem was 't kruis,
voor ons de kroon,
die U ons geeft.
[6]
Neem dan ons leven,
geld en goed;
wij treden U, Heer, tegemoet
met weinig of met overvloed,
al naar U geeft.