(39) Lied 39
Vrees niet, gij land, verheug u en wees blijde
[1]
Vrees niet, gij land, verheug u en wees blijde
en dieren, weest gerust in bos en weide.
Jong gras ontkiemt, de wildernis wordt groen
in dit seizoen.
[2]
De wijn stok bloeit, de vijgenboom zal dragen.
Dit zal een oogstfeest zijn van welbehagen.
Sion, verblijd u, want de Here doet
u waarlijk goed.
[3]
De regen zal, de vroege en de spade,
u teken zijn van goedheid en genade.
De beken zwellen en de vijvers zijn
weer koel en rein.
[4]
Daarna doet God de hoge hemel open
en antwoordt op uw bidden en uw hopen.
Hij giet zijn eigen Geest in overvloed
op vlees en bloed.
[5]
Die Geest geeft 's Heren woord in kindermonden.
De oude mannen dromen onomwonden.
De jongelingen zien een vergezicht
van vrede en licht.
[6]
Ja ook op wie de vrijheid niet genieten,
op slaven zal de Heer zijn Geest uitgieten.
Zij krijgen deel aan een vernieuwd bestaan
in 's Heren naam.
[7]
Zij zullen allen op de dag des Heren,
de grote, de geduchte, profeteren,
zij zien de tekens van het naad'rend uur:
bloed, rook en vuur.
[8]
De geestesstorm zal door de wereld varen.
God zal zijn volle glorie openbaren.
In bloed en duister zal het licht vergaan
van zon en maan.
[9]
En allen die naar 's Heren wegen vragen,
die van zijn grote naam het zegel dragen,
vieren in 't nieuw Jeruzalem het feest
van Woord en Geest.