[1]
Zijt Gij waarop de wereld wacht
of wachten wij een ander?
Zult Gij, een zwakke zonder macht,
als koning heersen in Gods kracht,
ons leiden tot elkander?
[2]
Ik geef aan blinden het gezicht
en oren aan de doven.
Zalig die, door Mij opgericht,
ziende mag lopen in het licht
en horende geloven.
[3]
Zijt Gij van wie gesproken is
in de voorbije tijden?
Hoe maakt Gij onze ziel gewis,
dat God door de geschiedenis
voor U de weg bereidde?
[4]
Komt, die van hopen moede zijt,
die arm zijt van verlangen!
Komt tot het oordeel dat bevrijdt
en 't heil, dat eeuwig u verblijdt,
zult gij om niet ontvangen!
[5]
Kom Heer, op wie de wereld wacht,
wij wachten op geen ander.
O kom, een zwakke zonder macht,
als koning heersen in Gods kracht
en leid ons tot elkander.