[1]
Wij delen verdriet en zorgen
met hen die Gij achterliet.
Uw macht is zo diep verborgen,
wij wandelen in de morgen,
maar wij vinden uw lichaam niet.
[2]
Wij vinden een open groeve.
Wij blijven verwonderd staan
en met wie Gij liefhadt vertoeven.
Hij die U het meest bedroefde
mag het eerste naar binnen gaan.
[3]
Wij gaan met die ander binnen,
vrijwillig in 't donker graf.
Het achtergebleven linnen
doet hem het geloof herwinnen.
Leggen wij onze twijfel af?
[4]
O Heer, laat een engel komen,
opdat van ons moede hart
de steen worde weggenomen.
O Heer, laat een engel komen,
want wij zijn in onszelf verward.
[5]
En doe ons de schriften open,
zoals Gij het graf ontsluit,
dan zullen wij als gedoopten
voorgoed met de uwen lopen
in het paaslicht dat niemand stuit.