[1]
Er heeft een stem gesproken,
de Heer was daar!
Antwoordt Hem vastbesloten,
staat voor Hem klaar
[2]
Behoudt het woord, de gaven,
met wakk're zin;
volhardt uw taak te dragen
en leeft daarin!
[3]
Hebt Gij uw knecht genodigd?
Wie ben ik, Heer?
Roekeloos, kleingelovig,
zwak en niets meer.
[4]
Het woord, van God gegeven,
brengt ommekeer,
het voedt ons in het leven,
is vol verweer.
[5]
Houdt hoog zijn naam en wetten,
strijdt onbevlekt.
Niets kan het heil beletten,
dat Hij verwekt.
[6]
Leer ons eenvoudig leven
niet afgeleid.
Wie zich aan Hem wil geven
sta steeds bereid.
[7]
De tijden slaan als golven
over ons hoofd.
Wie in Hem blijft geloven
wordt niet verdoofd.
[8]
Wie durft met Hem te lijden,
Hem toegewend?
De Heer kent al de zijnen:
het fundament!
[9]
Vlucht voor wat dwaas bekoorde,
keert daarvan af.
Leeft uit gezonde woorden,
weest nimmer laf.
[10]
De schepping wordt geheiligd
door het gebed,
en wat het woord beveiligt,
blijft onbesmet.
[11]
Aan Hem is eeuwig eigen
onsterf'lijkheid.
Wie Hem behoort zal krijgen
hoop in de tijd.
[12]
Wie zich in dienst verlooch'nen
door oefening
zullen door Hem vermogen
dit goede ding.
[13]
Straks is de strijd be?indigd,
de loop volbracht,
de Rechter reikt de zijnen
de krans die wacht.
[14]
Eens zal de Heer verschijnen
te zijner tijd,
Hij zal niet langer zijn in
onzichtbaarheid.
[15]
Dan doet Hij ons aanschouwen
wat was verhuld,
en wat ons was onthouden
wordt dan vervuld.
[16]
De koning nu der eeuwen,
eeuwig de Heer,
heerlijk, onzienlijk, enig,
zij kracht en eer!