[1]
O zalig, heilig Bethlehem,
o onder duizend uitverkoren,
vereerd boven Jeruzalem,
want Jezus is in u geboren.
[2]
O Bethlehem, klein grote stad,
klein van begrijp, maar groot van waarde,
gij zijt het allereelste vat
en de allerrijkste stad der aarde.
[3]
Verheugt u dan, o Isra?l,
hoe mocht me u blijder boodschap brengen?
Tot u zo komt Immanu?l,
wilt uit der zonden slaap ontspringen.
[4]
O Koning Christe, Prinse groot,
hoe wordt Gij hier aldus gevonden
in hooi, in stro, in zulke nood,
in arme doekskes teer gewonden?
[5]
Gij hebt het firmament gemaakt,
alwaar U loven 's hemels geesten,
maar nu geheel bloot ende naakt
ligt Gij in 't midden van de beesten.
[6]
O machtig God, o Jesu zoet,
wat liefd' heeft U daartoe getrokken,
dat Gij aanneemt ons vlees en bloed
om ons tot U alzo te lokken?
[7]
Komt tot dit Kind, gij Adams kind,
hoe kunt gij nog de wereld minnen?
Ziet hoe Jezus Hem met u bindt,
offert Hem heel uw hart en zinnen.