[1]
Ik ben een engel van de Heer,
daal uit de hemel tot je neer
en breng een nieuw en mooi verhaal
dat ik vertel in mensen taal.
[2]
't Is van een moeder die vannacht
een kindje kreeg en dankbaar lacht.
't Is van een kindje, lief en klein,
dat wil altijd je vriendje zijn.
[3]
De Here Jezus is dat kind
die ieder helpt die Hem bemint,
de Heiland die je droefheid kent
en alles waar je bang voor bent.
[4]
Hij die je van je schuld bevrijdt
geeft je geluk en zaligheid,
dat je in de hemel dag aan dag
met ons, de eng'len, wonen mag.
[5]
Let goed op wat ik je vertel,
dan vind je vast dat kindje wel:
't ligt in een kribbe in een stal
Toch is Hij Koning van 't heelal.
[6]
Laat ons nu blij en welgezind
gaan zoeken naar dat hemels kind
en met de herders binnengaan.
Zie, zie wat God hier heeft gedaan.
[7]
Maar kijk niet enkel met het oog
dat al zo vaak een mens bedroog.
Alleen wie luistert telkens weer
die ziet Gods zoon, de lieve Heer.
[8]
Wees welkom, eed'le gast, zo groot,
die arme zondaars niet verstoot.
Gij zoekt mij op in donk're nacht.
Hoe wordt U ooit mijn dank gebracht.
[9]
Heer die alles hebt gemaakt,
hoe werdt Gij nu zo arm en naakt
dat Gij in doeken liggen moet
in 't hooi dat os en ezel voedt.
[10]
Al zou de wijde wereld, Heer,
tien keer zo groot of honderd keer,
van goud en diamanten zijn...
nog was ze als wieg voor U te klein.
[11]
Maar grove doeken, simpel hooi,
dat is uw koninklijke tooi,
dat is de zijde, het brokaat
waarin, Gij, vorst, U vinden laat.
[12]
Zo voert Gij uit uw wijze plan
waar ik de les uit leren kan,
dat 's werelds macht en hoge staat
voor U maar hooi is dat vergaat.
[13]
O kindje Jezus, lief en zoet,
spreid U een bedje in mijn gemoed
en blijf bij mij in lief en leed,
zodat ik, Heer, U nooit vergeet.
[14]
Dan ben ik vrolijk en gerust
en zing en spring naar hartelust.
Mijn wiegelied krijgt dieper klank:
een psalm van hulde, lof en dank.
[15]
Ere zij God! Hij zendt zijn Zoon.
De engelen zingen wonderschoon.
Zo wensen zij ons allen saam
een goed nieuwjaar in Jezus naam.