[1]
God, doe mij recht,
'k leef in rechtvaardigheid,
onwankelbaar vertrouw ik U altijd.
Beproef mij, keur
en toets mijn hart steeds weer;
mijn diepste denken
leg ik voor U neer.
[2]
Ik houd voor ogen
al uw liefd' en trouw.
Uw waarheid is de grond
waarop ik bouw.
Ik zit niet neer
bij wie misdadig zijn,
de huichelaars
bekleed met valse schijn.
[3]
Bedriegers mijd ik
en ik ga niet om
met mensen zonder God,
die 'k tegenkom.
Mijn handen was ik
in onschuldigheid,
omdat ik steeds
uw recht en wet belijd.
[4]
Rondom uw altaar
ga 'k in dankbaarheid.
Luid zing 'k uw lof,
uw wond'ren wijd en zijd.
Hoe lief heb ik
de plaats die U bewoont,
waar U uw macht
en majesteit betoont.
[5]
Neem mij niet
uit het leven weg, o Heer,
met hen die bloed vergieten
keer op keer.
Hun handen,
klevend van misdadigheid,
geven geschenken
vol oneerlijkheid.
[6]
Ik leef rechtvaardig,
Heer, heb medelij,
want op uw effen pad
beweeg ik mij.
Wanneer uw volk
gelovig komt bijeen,
zal ik U loven Heer,
ja U alleen!