(147) Lied 147
Looft God, gij christ'nen, maakt Hem groot
[1]
Looft God, gij christ'nen, maakt Hem groot
in zijn verheven troon,
die nu zijn rijk voor ons ontsloot
en zendt zijn eigen Zoon,
en zendt zijn eigen Zoon.
[2]
Hij daalt uit 's Vaders schoot terneer
op aard om kind te zijn,
een kindje arm en naakt en teer
al in een kribje klein,
al in een kribje klein.
[3]
Verzakende zijn macht en recht,
verkiest Hij zich een stal,
neemt de gedaant' aan van een knecht,
de Schepper van het Al,
de Schepper van het Al.
[4]
Hij ruilt met ons op vreemde wijs:
Hij neemt ons vlees en bloed
en geeft ons in zijns Vaders huis
zijn eigen overvloed,
zijn eigen overvloed.
[5]
Hij wordt een knecht en ik een heer:
wat win ik veel daarbij!
Waar vindt men zoveel gulheid weer
als Jezus heeft voor mij,
als Jezus heeft voor mij.
[6]
En nu ontsluit Hij weer de poort
van 't schone paradijs.
De cherub staat er niet meer voor.
God zij lof, eer en prijs!
God zij lof, eer en prijs!