[1]
Gij zijt een mensenzoon, Gij komt van ver,
bloed van ons bloed, uit ons zijt Gij genomen.
[2]
Gij hebt mijn lief en leed, mijn dag gedeeld;
Gij zijt voor mij geen vreemde God gebleven.
[3]
Toen ik nog nergens was, maar levend dood,
hebt Gij en Gij alleen mijn licht ontstoken.
[4]
Licht van uw licht zijn wij, van uw geslacht,
mensen van licht maar duister onze wegen.
[5]
Mensen van vlees en steen, van hoop en vrees,
breng ons toch thuis, in godsnaam geef ons vrede.