[1]
Des konings vaandels gaan vooraan,
't geheim des kruises grijpt ons aan,
dat op het schandhout uitgespreid
de Schepper als een schepsel lijdt.
[2]
Zijn handen heeft Hij uitgestrekt,
zijn voeten zijn met bloed bedekt;
opdat Hij ons ter hulpe kwam
is Hij geofferd als een lam.
[3]
Het harde ijzer van de speer
stak in de zijde van de Heer,
opdat het water en het bloed
ons reinigde in overvloed.
[4]
Wat David in zijn vrome lied
voorspeld heeft, dat is nu geschied.
Hij heeft de volkeren geleerd
dat God vanaf het hout regeert.
[5]
Hoe moogt gij, boom, zo blinkend staan
met 't koninklijke purper aan?
O stam, het heeft de Heer behaagd
dat gij zijn heilig lichaam draagt!
[6]
O zalig aan wiens takken breed
het schoonste dat de wereld weet
als aan een waag gewogen is,
geheven uit de duisternis.
[7]
Wat heeft uw schors een zoete stroom
van geur verspreid, o levensboom.
Gij draagt als rijpe vrucht de Heer,
gij draagt de kroon van lof en eer.
[8]
Ik groet u, altaar, groet u, lam,
dat 't heerlijk lijden op zich nam,
waar 't leven mee de dood bedwingt,
als 't leven uit de dood ontspringt.
[9]
O kruis, u groet ik, want gij zijt
mijn hoop in deze lijdenstijd.
Geef vrolijkheid wie u vertrouwt
genade, wie zijn kwaad berouwt.
[10]
U brenge al wat leeft de eer,
Drievuldigheid, o ene Heer,
die ons door 't kruisgeheim bevrijdt,
regeer ons tot in eeuwigheid.