[1]
Wie hangt er zo deerlijk, geteisterd, geschonden,
roosverwig, vol striemen en wonden,
tot smaadheid en schande aan 't kruishout verheven?
Wat heeft Hij, wat heeft Hij misdreven?
[2]
Dat is er het slachtlam zo heilig geboren,
tot breking en lessing van toren.
Zijn misdaad is liefde, uitvloeien en geven,
dat kost Hem, dat kost Hem zijn leven.
[3]
Kost dat Hem zijn leven, die schoonste van allen,
hoe is Hij in 't lijden vervallen?
Of is het uit liefde en heilige minne,
wat zal Hij daarmede dan winnen?
[4]
Wat anders als 't leven der eeuwige zielen,
die droevig in zonden vervielen.
Opdat Hij die schulden verzoene en boete,
zo druipen zijn handen en voeten.
[5]
Ach Jezus, beminde, hoogwaarde en schone,
wie zal U, wie zal U belonen?
Uw weldaad die gaat ons vermogen te boven,
wij willen U prijzen en loven.