[1]
Gij wordt voor mij gekruisigd, Heer,
maar, wonder, Gij biedt geen verweer.
O schennis, die U wedervaart,
geen leed om mij wordt U bespaard.
[2]
Heer, die nu voor wat boos is boet.
Ik schiep de nacht waarin Gij bloedt.
Mijn nood is in uw hart gekerfd.
Ik ben de wond waaraan Gij sterft.