[1]
De aarde is vervuld
van goedertierenheid,
van goddelijk geduld
en goddelijk beleid.
[2]
Gods goedheid is te groot
voor het geluk alleen,
zij gaat in alle nood
door heel het leven heen.
[3]
Zij daalt als vruchtbaar zaad
tot in de groeve af
omdat zij niet verlaat
wie toeven in het graf.
[4]
Omdat zij niet vergeet
wie godverlaten zijn:
de wereld hemelsbreed
zal goede aarde zijn.
[5]
De sterren hemelhoog
zijn door dit zaad bereid
als dienaars tot de oogst
der goedertierenheid.
[6]
Het zaad der goedheid Gods,
het hoge woord, de Heer,
valt in de voor des doods,
valt in de aarde neer.
[7]
Al gij die God bemint
en op zijn goedheid wacht,
de oogst ruist in de wind
als psalmen in de nacht.