(261) Lied 261
Sion mijn vaderland
[1]
Sion mijn vaderland
land aan de overkant
vol melk en honing
stad in het gouden licht
glanzende opgericht,
stad van mijn Koning.
[2]
Elk hart verovert gij,
uw glans betovert mij,
maak mij uw eigen.
Zaligheid mateloos,
gij maakt mij sprakeloos,
zie ik zal zwijgen.
[3]
Immers ik weet het niet
welk een geweldig lied
aan wordt geheven,
weet niet welk vergezicht
daar in het zalig licht
ons wordt gegeven.
[4]
Glorie der eeuwigheid
stralende wijd en zijd,
't hart dat U huldigt,
hoe het uw lof ook zingt,
U met gezang omringt,
wordt overweldigd.
[5]
Maar met de ogen dicht
zie ik in 't hoge licht
Sions paleizen,
waar die geheiligd zijn,
die bij God veilig zijn,
altijd Hem prijzen.
[6]
Zalig naar ziel en zin
wand'len zij vredig in
grazige weiden,
lieflijk tot lafenis
zal die hun Herder is
zachtkens hen leiden.
[7]
Daar zal geen pijn meer zijn,
alles ten einde zijn
waarom zij wenen.
Hij is hun metgezel,
Herder van Isra?l,
troost om hen henen.
[8]
Moog' aan ons allen de
Heer in de vallende
schaduw verschijnen.
Dan staan wij zingende
in het omringende
licht met de zijnen.