[1]
Er is een land van louter licht
waar heil'gen heersers zijn.
Nooit gaat de gouden dag daar dicht
in duisternis of pijn.
[2]
Daar is het altijd lentetijd,
in bloei staat elke plant.
Alleen de smalle doodszee scheidt
ons van dat zalig land.
[3]
Men ziet het veld aan de overkant
in groene luister staan,
als Isra?l 't beloofde land
zag over de Jordaan.
[4]
Maar ach de stervelingen staan
hier huiverend terzij,
en durven niet op weg te gaan,
het duister niet voorbij.
[5]
Hing niet het wolkendek zo zwart
van twijfel om ons heen,
wij zouden 't land zien van ons hart,
dat 't hemels licht bescheen.
[6]
God, laat ons staan als Mozes hier
hoog in uw zonneschijn,
en geen Jordaan, geen doodsrivier
zal scheiding voor ons zijn.