(276) Nader, mijn God, bij U
276
[1]
Nader, mijn God, bij U,
steeds naderbij
stijgt mijn gebed tot U:
Wees mij nabij!
U, die mijn leven kent,
heeft zich niet afgewend.
Nader, mijn God, bij U,
steeds naderbij.
[2]
Groet mij het sterrendak,
kussen van steen,
droom ik uw nachtgezicht,
waar wilt U heen?
Hoog naar de hemeltop,
richt U een ladder op.
Nader, mijn God, bij U,
steeds naderbij.
[3]
Vanaf beneden, Heer,
klommen zij hoog,
daalden de eng'len weer
vanaf uw boog.
U was dus steeds bij mij,
uw eng'len aan mijn zij.
Nader, mijn God, bij U,
steeds naderbij.
[4]
U schenkt beloften, Heer,
U houdt van mij,
geeft mij het leven weer,
U bent nabij.
En als mijn Betel wacht,
draagt mij uw droom die nacht
nader, mijn God, bij U,
steeds naderbij.