(347) Lied 347
Roept God een mens tot leven
[1]
Roept God een mens tot leven,
wie weet waarom en hoe,
hij moet zichzelf prijsgeven
hij leeft ten dode toe.
[2]
Gods woord roept door de tijden
zijn volk en grijpt het aan.
Hij doet het uitgeleide,
het moet de zee ingaan.
[3]
Geroepen en verzameld
uit dood en slavernij,
gedoopt in wolk en water,
dat volk van God zijn wij.
[4]
Wij werden nieuw geboren,
toen de mens Jezus kwam,
die als een slaaf de zonde
der wereld op zich nam.
[5]
Met Hem in geest en water
tot zoon van God gewijd,
zijn wij met Hem begraven,
verrezen voor altijd.
[6]
Gestorven voor de zonde,
in Jezus' bloed vereend
en met elkaar verbonden,
levend voor God alleen.
[7]
Wie Jezus' kelk wil drinken
zijn doop wil ondergaan,
zal in de dood verzinken
en uit die dood opstaan.
[8]
Hij zal zijn leven geven,
Hij maakt zichzelf tot brood
Hij sterft en anderen leven,
Hij overleeft de dood.