(366) Lied 366
Gij zijt mijn goed
[1]
Gij zijt mijn goed,
mijn overvloed,
Gij zijt mijn brood, mijn beker,
door uw dorst en door uw dood:
al mijn levensteken!
[2]
Gij die het land
van Kana?n
doorkruist hebt allerwege:
waarom wordt Gij niet verstaan
als Gij spreekt van zegen?
[3]
Gij zegt ons: ziet
het woongebied
dat gij met Mij zult erven!
Maar mijn hart bewaart het niet,
ik verzuim uw sterven.
[4]
Gij zegt: wordt vrij
en komt tot Mij,
mijn juk is licht te dragen!
Maar ik ga uw woord voorbij
en ik pluk de dagen.
[5]
Ik zwerf en dwaal
totdat ik daal
in 't graf van mijn begeren,
zal ik ooit uw kruis zien staan
en mijn leven leren?
[6]
Keer mij tot U
opdat ik zie
uw land van melk en honing:
waar uw Vaders wil geschiedt
is mijn spijs, mijn woning!