[1]
Ontwaak, o mens, de dag breekt aan,
die u Gods liefde doet verstaan
als nieuw, nu gij door slaap en nacht
weer 't leven vindt, verstand en kracht.
[2]
Rondom wie bidden dag aan dag
zijn wondren, die geen oog ooit zag,
een nieuw geloof, een nieuwe hoop,
een nieuwe kracht door 's Geestes doop.
[3]
Al wat geliefd is en vertrouwd,
het wordt voor wie Gods licht aanschouwt
met glans en heerlijkheid verguld,
want het bestaat in Gods geduld.
[4]
Wie van zich afziet naar God toe,
loopt in het licht en wordt niet moe.
Het schijnsel van de hemel gaat
over de dag van vroeg tot laat.
[5]
Houd dan de hemel in het oog,
maar hef uw hart niet al te hoog;
op aarde hier, op aarde thans
ziet gij een bovenaardse glans.
[6]
De kalme gang, de kleine taak,
zijn ruim genoeg voor Godes zaak.
Onszelf verliezen in 't gebod
brengt daag'lijks nader ons tot God.
[7]
Maak in uw liefd' ons, Heer, bereid
voor licht en vreed' in eeuwigheid!
En dat ons leven ied're dag
als ons gebed U loven mag.