[1]
Gij hebt het daglicht weggenomen,
en over onze levenstijd
begint erbarmend uit te stromen
de rust die Gij uw volk bereidt.
[2]
Er is gearbeid en gezondigd
met recht verstand en dwaas beleid.
God, die aan allen vre? verkondigt,
wij hopen op barmhartigheid.
[3]
Uw Zoon, die voor ons lange nachten
bij U gepleit heeft in gebed,
heeft onze daden en gedachten
gereinigd en de rust gered.
[4]
Hij wil, dat ons de slaap zal sterken
tot louter leven, stervensmoed,
en rekent al zijn zuiv're werken
ons toe in 't stromen van zijn bloed.
[5]
Dies kunnen wij een ruste vinden
als aan het vaderhart een kind.
God geeft de slaap aan zijn beminden,
en Christus broed'ren zijn bemind.
[6]
Heer, schik Gij zelf dan onze leden
tot korte of lange slapenstijd.
Wij zijn voor heden afgestreden,
en morgen kome uw zaligheid.
[7]
Op uwe morgen zult Ge ons halen.
We ontstijgen aan dit aards bestaan,
en gaan uw hoge vensters stralen
recht op uw open huisdeur aan.